Veel ongelukken gebeuren door slechte zichtbaarheid. Het is daarom belangrijk dat je verlichting aan is. Tijdens het rijden, maar ook als je stilstaat. Maar…, wanneer gebruik je nu welke verlichting? Wij zetten de soorten autoverlichting en de toepassingsmogelijkheden voor je op een rij!

Dimlicht: standaardverlichting in het donker

In het donker is het verplicht om dimlicht te voeren. Maar ook overdag is het aan te raden het dimlicht aan te hebben. Vooral wanneer je zicht wordt belemmerd door bijvoorbeeld mist, hagel, regen of sneeuw. Bij ingeschakeld dimlicht branden zowel de koplampen, de achterlichten als de kentekenplaatverlichting.

Stadslicht: maak je geparkeerde voertuig zichtbaar

Stadslicht is bedoeld om een geparkeerd voertuig zichtbaar te maken. Bij stadslicht branden de achterlichten, de kentekenplaatverlichting en twee kleine lampjes aan de voorkant. De lampjes aan de voorzijde maken het voertuig wel zichtbaar, maar verlichten niet het weggedeelte voor de auto! Dit soort verlichting is dan ook niet voldoende om te gebruiken in een rijdend voertuig.

Groot licht: let erop dat je medeweggebruikers niet verblind

Het groot licht zorgt voor een maximale verlichting van de weg voor de auto. Deze verlichting mag je niet gebruiken wanneer er wegverlichting aanwezig is, wanneer je voertuigen voor je hebt rijden of tegenliggers in zicht hebt. Het komt vaak voor dat medeweggebruikers verblind worden door deze felle belichting.

Mistlicht: alléén bij slecht zicht

Een mistlamp produceert zeer fel licht, bedoeld om ook in een mistbank zichtbaar te zijn. Deze lichten mag je niet in andere situaties gebruiken, omdat het dan vervelend is voor medeweggebruikers. Als de mistlampen aan de voorzijde branden, mag in plaats van dimlicht het stadslicht gevoerd worden. Het mistachterlicht mag alleen worden ingeschakeld wanneer het zicht door mist of sneeuw minder is dan 50 meter. Bij zware regenval mag het mistachterlicht NIET gebruikt worden!